'Continuïteit serieus in gevaar'
WUR sluit inkomensverlies van 50.000 euro per melkveebedrijf door mestbeleid niet uit
Eerder meldde de WUR een inkomensverlies van gemiddeld bijna 23.000 euro per onbetaald arbeidsjaareenheid in 2026. De WUR schijft in het nieuwste rapport: 'Voor een deel van de bedrijven zal dit de continuïteit serieus in gevaar brengen en de ruimte voor diverse noodzakelijke of vanuit maatschappij gewenste investeringen beperken. De ontwikkeling van de mestafzetprijs is een belangrijke bepalende factor hierin, evenals de duur van de periode van hogere mestafzetprijzen.'
Mestmarkt blijft onrustig
De WUR ziet voorlopig geen perspectief voor een rustigere mestmarkt. De onderzoeksinstelling uit Wageningen (GD) gaat uit van de huidige prijzen tussen de 20 euro tot 25 euro per ton. Mogelijk loopt dit bedrag nog op, vanzelfsprekend zijn de inkomensverliezen dan nog hoger. Bij een mestafzetprijs van 35 euro kan een melkveebedrijf in een NV-gebied (nutriënt-verontreinigd) inkomensverlies van richting de 50.000 euro oplopen. 'Hogere mestafzetprijzen zijn goed denkbaar, omdat er praktische beperkingen zijn ten aanzien van de afvoer en export van mest. Zo is de capaciteit om mest te hygiëniseren tot exportwaardige producten beperkt en het is onbekend of deze capaciteit snel kan worden uitgebreid. Het gaat immers om zeer grote volumes extra drijfmest die moeten worden verwerkt.'
Hoeveel bedrijven in de problemen gaan komen, durft de WUR niet te voorspellen. 'Op dit moment leiden de hogere mestafzetkosten tot een substantieel inkomensverlies voor een groot deel van de melkveebedrijven. Het effect op langere termijn hangt vooral van twee aspecten af. Het eerste aspect is in hoeverre de huidige mestafzetprijs wordt bepaald door incidentele omstandigheden (met name het weer) of door structurele omstandigheden (de lagere gebruiksnorm). Het tweede aspect betreft de duur van de hoge mestafzetprijzen. Is de oorzaak niet incidenteel en duurt de periode met hoge mestafzetprijzen lang, dan zal dit de continuïteit van een deel van de bedrijven in gevaar brengen. Hoe groot dit deel is, vergt een gedetailleerdere doorrekening die in de korte doorlooptijd van dit project niet mogelijk was.'
Generieke korting
Demissionair landbouwminister Piet Adema heeft aangekondigd maatregelen te willen nemen om de mestcrisis te bezweren. Volgens de WUR is het beleid van Adema nodig, omdat de melkveehouderij anders sowieso een generieke korting op de fosfaatrechten in 2026 boven het hoofd hangt. 'Zonder maatregelen (minder dieren of voerspoor) is het overschrijden van de aangescherpte mestproductieplafonds in 2025 waarschijnlijk, vooral voor fosfaat, schrijft de WUR. 'Daarmee ontstaat een reëel risico op een generieke korting op de fosfaatrechten in 2026. Zo’n generieke korting kan voorkomen worden door verminderen van dieren en/of door het voerspoor (verbeteren stikstof- en fosfaatbenutting van het voer). Het Plan van Aanpak Mestmarkt (de plannen van Adema, red.) zet op beide sporen in, maar of de combinatie effectief zal blijken, is afhankelijk van de uitwerking van de diverse onderdelen van dat plan.'
Om zo'n korting te voorkomen moeten veel melkveehouders meedoen met een opkoopregeling (een van de voorstellen van Adema in de plan van aanpak), stelt de WUR na onderzoek. 'Alleen het scenario met hoge deelname van melkveehouders (100 procent budget, 75 procent melkveehouders) is toereikend in 2025 om het aangescherpte melkveefosfaatplafond te realiseren. Bij stikstof is ook het intermediaire scenario (75 procent budget, 50 procent melkvee) toereikend in 2025. Dat de opgave bij fosfaat groter is dan bij stikstof is het gevolg van het feit dat 2020 als referentie is genomen. In dat jaar was de stikstofexcretie relatief hoog ten opzichte van de omliggende jaren terwijl de fosfaatexcretie juist vrij laag was.'
Veel grond nodig
Zelfs in het scenario van 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest in 2030 zonder Renure is er veel grond nodig om de mest te plaatsen, veel hectares dan er nu door melkveehouders worden beheerd. Het gaat om 'De grondbehoefte voor mestplaatsing neemt af bij hogere benutting van de extra ruimte die de ontwerpregeling voor Renure biedt en bij hogere deelname aan opkoopregelingen.'
Inclusief externe hectares ruwvoer zit de melkveehouderij nu op 986.700 hectare. Bij een hoge deelname aan de opkoopregeling en 100 procent benutting Renure is er minder land nodig. Echter, zonder benuting Renure is er 13 procent meer land nodig voor mest. Bij een lage deelname opkoop en geen Renure is er 41 procent meer land nodig (1.390.733 hectare) in 2030.