‘Nederland kan morgen al beginnen met doelsturing’

Het was een gezamenlijk ‘hobbyprojectje’, grapte Martin van Ittersum, hoogleraar Plantaardige Productiesystemen aan de WUR, over de nota die hij met collega-professoren Wim de Vries, Gerard Ros en Roel Jongeneel, had geschreven over doelsturing in de landbouw - en dan specifiek over het sturen op de verliezen van stikstof en broeikasgassen.
De nota was niet geschreven in opdracht van de overheid of van belangenorganisaties, wilde hij daarmee zeggen, maar het resultaat van discussies tussen de vier academici over hoe je doelsturing in de Nederlandse landbouw kunt invoeren.
Hobbyproject of niet, het resultaat was voor Tweede Kamerleden interessant genoeg om hen uit te nodigen om het rapport toe te komen lichten. Die Kamerleden kregen te horen dat de Nederlandse landbouw ‘vast’ zit, dat boeren niet investeren in maatregelen om de uitstoot van stikstof en broeikasgassen te verminderen vanwege beleidsonzekerheid en omdat ze geen prikkel hebben om dat te doen. De regering heeft weliswaar gezegd een systeem van doelsturing te introduceren, maar op dit moment is daar nog geen uitvoering aan gegeven. Terwijl, zei Van Ittersum, boeren echt wel willen investeren, als ze maar een doelstelling kennen.
Door doelen te stellen zal de sector dus in beweging komen, stelde Jongeneel. Er zijn nu al maatregelen die boeren makkelijk kunnen nemen, laaghangend fruit, maar nu gebeurt dat niet omdat de prikkel daarvoor ontbreekt.
Daarbij, zei hij, is het van belang dat de overheid integrale doelen stelt. Dus niet enkel op ammoniakemissie, maar ook op de emissie van broeikasgassen, op de uitspoeling van nutriënten, enzovoort. Als die doelen bekend zijn kan de ondernemer zijn bedrijfsvoering aanpassen en investeringen doen.
Lichte en zware doelsturing
Jongeneel onderscheidt vier vormen van doelsturing, van lichte ingrepen als het stimuleren van boeren tot zware sturing als het stellen van absolute normen waar boeren aan moeten voldoen. Afhankelijk van het onderwerp kan de overheid bekijken welke vorm hiervoor het meest geschikt is. Voor zaken als stikstof- en broeikasgasemissie zul je uiteindelijk naar een strikte norm moeten gaan, stelde hij, terwijl voor waterkwaliteit het stimuleren van activiteiten of het belonen van prestaties meer geschikt is - anders dan bij emissies is de Kaderrichtlijn Water niet direct naar een norm per bedrijf te vertalen.
Kan dat dan zomaar, vroeg Laura Bromet. Werkt dat wel als er nog geen meetapparatuur is waarmee boeren kunnen laten zien dat ze aan de opgave voldoen? Van Ittersum dacht van wel. Het opstellen van een systeem van monitoring en borging zal weliswaar tijd kosten, maar dat is enkel nodig wanneer de overheid overgaat op een methode van strikte normering. „Maar je kunt nu al beginnen met vrijwillige prestatiesturing”, zei Jongeneel. „En boeren zo stimuleren om alvast die kant op te bewegen.” Later kunnen die vrijwillige maatregelen dan worden vervangen door normen. Zo’n gefaseerde invoer geeft boeren de mogelijkheid om in een eigen tempo veranderingen in het bedrijf door te voeren.
Nu al beginnen
Doelen kan de overheid nu al stellen, zei Ros. Hij wees op verschillende projecten waar boeren nu al werken aan betere waterkwaliteit of lagere emissies: bedrijven in het Netwerk Praktijkbedrijven hebben 20 tot 30 procent ammoniakreductie gerealiseerd, boeren die meedoen aan BodemUP in Noord-Brabant hebben minder nitraatuitspoeling, deelnemers aan de Vruchtbare Kringloop Achterhoek kennen een hoge stikstofbenutting. Als de overheid nu al doelen formuleert, en een jaar noemt waarin die doelen moeten worden bereikt, stelde hij, kan ze nu al een beweging in gang zetten.