Knolcyperus: steeds moeilijker te bestrijden
Knolcyperus rukt steeds meer op, vooal in Limburg. Aangezien het steeds meer een grensoverschrijdend probleem vormt werkt de knolcyperus ondernemersgroep van de LLTB samen met het PVL Proef- en Vormingscentrum in het Belgisch Limburgse Bocholt, om samen de knolcyperus uit te roeien. ‘Het probleem is veel erger dan het lijkt’, stelt Johan Geraats, lid van de ondernemersgroep op de LLTB website.
Volgens Geraats is niet precies te bepalen hoeveel percelen in Limburg precies besmet zijn met knolcyperus. Maar hij weet wel dat zo ongeveer elke akkerbouwer in Noord- en Midden-Limburg ermee in aanraking is geweest. Om verdere uitbreiding de kop in te drukken is het volgens Geraats zaak zo snel mogelijk adequate bestrijdingsmogelijkheden te ontwikkelen. De LLTB-ondernemersgroep werkt daartoe samen met het PVL in Bocholt. In de Belgische grensregio’s Maasland en De Kempen speelt het probleem namelijk ook. De Universiteit van Gent en Waterschap Limburg participeren ook in het project en de Wageningen Universiteit gaat aanhaken.
Eerste resultaten
De afgelopen jaar opgestarte onderzoeken tonen inmiddels twee belangrijke zaken aan. De eerste is volgens PVL-onderzoekster Shana Clercx dat een bestrijdingsmiddel beter werkt als er meer water aan wordt toegevoegd. „Een deel van een perceel is bespoten met de verhouding 320 liter/ha, een ander stuk met 480 liter/ha. Op het eerste stuk groeide de knolcyperus na verloop van tijd weer door, terwijl op het stuk waar meer water is gebruikt, de knolcyperus daadwerkelijk werd gedood. Dit betekent dat bestrijding dus nauw luistert; alle planten moeten goed worden geraakt door het bestrijdingsmiddel. Dit is te realiseren door tijdens het spuiten langzaam door het perceel te rijden en meer water te gebruiken.”
Clercx heeft ook proeven gedaan met middelen die nog niet zijn toegelaten door de overheid. Volgens haar zit daar een veelbelovend middel bij. Glyfosaat wordt minder aangeraden aangezien sommige genetische varianten van knolcyperus minder gevoelig hiervoor zijn. Glyfosaat is ook een traagwerkend systeemherbicide waardoor het bovengrondse loof pas 5-6 weken na toepassing volledig afsterft. Tijdens deze periode ervaart de plant een stresssituatie en reageert hierop door massaal kleine knolletjes aan te maken. Een glyfosaattoepassing geeft dus een tegenovergesteld resultaat.
De meest effectieve bestrijding van knolcyperus bij een homogeen besmet perceel is de chemische bestrijding in de maïsteelt. Een andere effectieve manier is het afgraven van de grond, maar dit is in de meeste gevallen enkel mogelijk bij een plaatselijke besmetting.
Genetische variatie
Een toenemend probleem vormen de tientallen verschillende genetische variaties van knolcyperus. Volgens Clercx komen zelfs op percelen die dicht bij elkaar in de buurt liggen, verschillende types voor. Deze verschillende types komen met elkaar in contact en zo ontstaat er weer een nieuw type. Vanwege de snelle verspreiding van het onkruid, ontstaat er in korte tijd een grote diversiteit aan genotypes. In de toekomst zal dit een grote invloed hebben op de effectiviteit van de bestrijding. Wanneer bepaalde knolcyperusvarianten samen voorkomen op een perceel zullen deze zich met geslachtelijke voortplanting door middel van zaden kunnen veredelen, terwijl de generatieve voortplanting met knollen en uitlopers niet afneemt.
Verspreiding
De beste bestrijding van knolcyperus is zorgen dat het perceel niet besmet wordt. Daarom moet voornamelijk ingezet worden op het knolcyperusvrij houden van niet-aangetaste percelen. De grootste boosdoener is het transport van besmette grond naar niet-besmette percelen. Dit is voornamelijk groot grondtransport (aanvulgrond etc.) maar eveneens verslemping, erosie en meegenomen grond aan het grondwerktuig. Op deze factoren zou ingespeeld moeten worden: goede bodemhuishouding, maatregelen op erosiegevoelige gronden, reiniging van machines na gebruik op besmet perceel en besmette percelen als laatst bewerken en oogsten.
De LLTB-ondernemersgroep roept agrariërs op elkaar te informeren bij het aantreffen van knolcyperus. Geraats: „Als een agrariër weet dat er haarden knolcyperus op zijn veld staan, doet hij er goed aan elkaar in te lichten, zodat iedereen maatregelen kan nemen. Wanneer de agrariër het verzwijgt, zorgt het alleen maar voor verdere verspreiding en dat kan onze exportpositie in gevaar brengen.”
Sloten en beken
Zowel Geraats als Clercx onderstrepen dat het uitroeien van knolcyperus niet alleen boeren aangaat. Volgens Clercx vindt er ook een sterke verspreiding plaats via watergangen. Probleem is dat langs beken en sloten geen chemische bestrijding mag plaatsvinden. Daar moet dus naar andere oplossingen worden gezocht. Voor Waterschap Limburg reden in het project te participeren. Volgens Geraats moeten ook natuurorganisaties alert zijn op de aanwezigheid van knolcyperus. „We moeten dit met z’n allen aanpakken.”