Pluimveehouder uit Oirschot vangt bot met verzet tegen publicatie diertellingen

De pluimveehouderij stapte in hoger beroep naar de Raad, omdat de veehouder het niet eens is met de openbaarmaking van diens diertelgegevens vanaf 2015. De minister van Landbouw stemde eerder op verzoek van juridisch milieubureau Het Groene Schild in met de openbaarmaking van de diertellingen. Het ging destijds om meer dan dertig intensieve veehouderijen, waaronder het pluimveebedrijf in Oirschot. Het milieubureau wil met de diertellingen van verschillende bedrijven over een langere periode de stikstofemissie in de gebieden rondom de veehouderijen in kaart brengen.
Het pluimveebedrijf vreest evenwel dat, zodra de diertellingen met naam en toenaam 'op straat' liggen, dierenactivisten het bedrijf weer weten te vinden en daar acties gaan voeren. De veehouder wees eerder tijdens de rechtszaak op een paar incidenten in 2016 en 2019. Dierenactivisten kwamen een keer op het erf en zorgden toen voor een dreigende sfeer. Een andere keer namen zij foto’s van het bedrijf vanaf de weg. Al met al zorgden ze volgens de pluimveehouder voor een dreigende sfeer. Bij beide incidenten is destijds de politie ingeschakeld.
Milieubelang weegt zwaarder
De Raad van State vindt in dit geval evenwel dat het milieubelang zwaarder weegt. Want de diertellingen is milieu-informatie die nodig is om inzicht te krijgen in de stikstofuitstoot over een reeks van jaren in een bepaald gebied. De hoogste bestuursrechter lijkt het verder onwaarschijnlijk dat openbaarmaking van alleen de diertelgegevens de dierenactivisten zullen triggeren om weer nieuwe acties tegen het bedrijf te beginnen.
De Raad wijst er verder op dat er zich na de openbaarmaking van de diertelgegevens bij ruim dertig andere bedrijven geen incidenten of sabotageacties hebben voorgedaan. Bovendien staat het bedrijf met naam en adres op het internet en is voor eenieder makkelijk te vinden. Daar heb je geen diertelgegevens voor nodig, zo redeneert de Raad. En daar mag de Oirschotse veehouder het mee doen.
Tekst: Jan van Ommen
Beeld: Ellen Meinen